Sonnettenwedstrijd 2003 - wedstrijd - finalisten

Wedstrijd
Schrijf een sonnet en win de sonnettenwedstrijd 2003! Deze wedstrijd was een onderdeel van de
Nacht van het Sonnet. Het thema van de wedstrijd werd op 1 november 2002 bekend gemaakt: Nacht. Alle sonnettendichters van Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika hadden tot en met 15 januari 2003 de tijd een sonnet in te sturen.

(terug naar boven)

Finalisten
Uit de 54 inzendingen selecteerde de jury zes finalisten (waaronder de drie winnaars): Marjan van der A, G.M. Berelaf, Roderik Bouter, Jan Doornbos, Edith de Gilde en Mark Meekers. Hieronder hun gedichten, die zij in de Nacht van het Sonnet hebben voordragen.

Eerste prijs

Nachtzuster

De dag heeft dan nog steun aan rituelen:
tempen, wassen, bloeddruk. Het bezoek
brengt trosjes druiven mee en soms een boek
dat dicht zal blijven. Druiven kun je delen.

Als je al lijdt, dan lijd je toch met velen.
De grapjas in het bed rechts in de hoek
doet weer iets reuze komisch met zijn broek;
je reinste Pieter Bruegel-taferelen.

Maar nu de nacht. Omdat je hebt gekozen
tegen de semi-coma van een pil
lig je te woelen, heel je lijf in brand.

Daar snurkt er een, hier ligt de oude broze
meneer van Dam te kreunen, is dan stil.
Send in the rouwclowns. Dan is er haar hand.

Edith de Gilde (eerste prijs)

Tweede prijs

De kern van de nacht

Het oosten haalt diep adem. Ongebonden.
Een zware lijflucht vult de zon met lood
die als een haven in het avondrood
de kalmte na een afscheid heeft gevonden.

Dan wordt het donker, en miljoenen monden
verklikken een geheim over de dood.
De nacht, een zwarte tulp die zich ontsloot
onthult in dromen wat wij niet verstonden.

Zoals, op een moment dat heel nauw luistert
de maan bevalt van een gevleugeld paard
en hengsten, door een engel ingefluisterd

hun wetten dravend zien geopenbaard
zo wacht ik, roerloos aan de tijd gekluisterd
dat ene teken af, dat mij verklaart.

Roderik Bouter (tweede prijs)

Gedeelde derde prijs

Schedels in mijn hoofd

Wanneer de nacht ontaardt in klein gehuil
komt hij vrijmoedig in mijn slaap gevlogen
en houdt zich achter mijn geschonden ogen
als na een misdaad in het donker schuil.

"Wees blij dat ik geen valk ben," grapt de uil
en voor de zon de natte grond kan drogen,
draait hij zijn kop. "Heb ik je ooit belogen?
Je weet toch dat niet ík jouw hoofd bevuil?"

"'t Is onverteerbaar!" schatert hij en braakt
gebeente, haar en schedels in mijn hoofd.
Wat ik kan lezen in de botten maakt

me bang, want hoeveel toekomst nog belooft
mij zo'n verleden? "Muizenissen!" laakt
hij dit gewoel dat mij mijn slaap ontrooft.

G.M. Berelaf (gedeelde derde prijs)

Gedeelde derde prijs

De profundis

diep, oceanisch ademen van de koeien.
een poes windt oud licht om haar poot.
onze kleren maken bokkensprongen in de
wastrommel. wij schaamdelen in genot.

altijd ligt er wel iets in de weg: knieën
of onrust: hoe de zoon het zoutzuur van de
wanhoop dronk, moeder met haar laatste oog
een kaars ontstak, taal uit haar lood sloeg.

wij zijn kinderen van uitgestelde wiegen-
dood, nacht wordt negatief van dag. wat lag
krijgt wiek, wat pols heeft van slag. komt

ons kerend tij waarbij de duisternis boven
eeuwig licht onder onze aarde wordt, de ene
voet zich niet meer warmt aan de ander.

Mark Meekers (gedeelde derde prijs)

Nocturne

Nachten aan je bed, herinnering aan
het woord dat je sprak toen je ontwaakte
uit je diepe slaap, je leek te bestaan
in een andere tijd en wereld, je bewaakte

daar een ster als de lantarenopsteker
verbeelde ik me, of was jij de kleine prins,
de vragensteller die ons verbaasde, de inbreker
die binnenkwam in onze harten en sinds

die nachten weet ik hoe ver de reis
ging, ik zie het aan je ogen,
ze kijken verder, zoeken in mijn gezicht

naar het verdwijnpunt om het licht
opnieuw te zien, je zoekt in regenbogen
een melodie en zingt jouw wijs.

Marjan van der A

Eerste nacht, eerste morgen

De ochtend, als geblazen glas zo teer,
versplintert met een lijster die gaat zingen
in scherfjes licht die door het duister dringen;
als brak hij voor de allereerste keer.

Ik houd me roerloos. Adem niet. Probeer
het pril verleden in het nu te wringen.
Ik wíl de tijd een ogenblik bedwingen.
Wanhopig. Ieder zintuig doet me zeer.

De eerste nacht is tot een eind gekomen.
Ze slaapt nog vast. Ik zie aan haar gezicht
dat zij van gisteravond ligt te dromen,

hoe liefde insloeg als een bliksemschicht;
en hoop maar dat ze die heeft meegenomen
wanneer ze straks ontwaakt in 't volle licht.

Jan Doornbos
(terug naar boven)